-
1 top
top [top]〈m.〉1 (tijd)sein ⇒ signaal, toon♦voorbeelden:au quatrième top il sera exactement 8.00 heures • bij het vierde piepje is het 8.00 uur precies -
2 slip
n. SLIP protokol, een protokol voor seriële verbinding met het Internet, een protokol waarmee een volledige verbinding met het Internet via een gewone telefoonlijn mogelijk isslip13 onderrok/jurk♦voorbeelden:slip of the tongue • versprekingmake a slip • een vergissing maken, een misstap begaan〈 spreekwoord〉 there's many a slip 'twixt cup and lip • tussen lepel en mond valt veel pap op de grond; tussen neus en lippen kan een goede kans ontglippen¶ give someone the slip • aan iemand ontsnappen/ontglippen————————slip2〈 slipped〉♦voorbeelden:time slips away/by • de tijd gaat ongemerkt voorbijslip down • naar beneden glijdenslip through • doorschietenslip on something • ergens over uitglijdenslip in/out • naar binnen/buiten glippenslip off • wegglippenslip from • ontglippen aanslip past someone • langs iemand glippenslip through one's fingers • door zijn vingers glippenslip up • zich vergissenslip into/out of a dress • een jurk aanschieten/uittrekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schuiven ⇒ slippen, laten glijden3 (onopvallend) toestoppen/geven♦voorbeelden:slip one's foot • uitglijdenslip one's memory/mind • vergetenslip on something comfortable • iets gemakkelijks aanschieten -
3 time slips away/by
time slips away/by -
4 time passes
de tijd gaat voorbij, voorbij gaande dagen -
5 tourner
tourner [toernee]3 veranderen ⇒ een loop, wending nemen♦voorbeelden:faire tourner un disque • een plaat draaienfaire tourner une usine • een fabriek draaiende houdenfaire tourner la tête • duizelig makenfaire tourner les tables • de tafels doen dansenla tête lui tourne • het duizelt hem, hij is duizeligqu'est-ce qui ne tourne pas rond? • wat schort er aan?tourner rond • goed lopen, goed draaientourner autour d' une femme • een vrouw proberen te versierenla conversation tournait autour de la crise économique • het gesprek had de economische crisis tot onderwerptourner à droite, sur sa droite • rechtsaf slaantourner dans une rue • een straat inslaan3 tourner mal • een verkeerde wending nemen, slecht aflopenelle a mal tourné • ze is op het verkeerde pad geraaktla discussion tourne à la violence • de discussie loopt uit op gewelddadighedenle temps tourne au beau • het wordt mooier weer4 silence, on tourne • stilte, opnameII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 draaien ⇒ omdraaien, bewerken2 roeren4 richten ⇒ wenden, draaien♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 tourner et retourner un problème dans sa tête • een probleem van alle kanten bekijken2 zich richten ⇒ zich wenden, zich keren♦voorbeelden:1. v1) draaien5) zuur worden [melk]6) roeren7) omslaan [bladzijde]8) richten9) om [iets] heen lopen10) omzeilen2. se tournerv2) zich richten -
6 l'heure tourne
l'heure tourne -
7 top chrono!
top chrono! -
8 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
9 be
n. Barylium (chemische grondstof Be)be1 zijn ⇒ bestaan, voorkomen; plaatshebben2 〈 alleen in voltooide tijd〉geweest/gekomen zijn♦voorbeelden:2 has the postman been? • is de postbode al geweest?〈Brits-Engels; informeel〉 he's been and won the first prize • laat ie me nou toch de eerste prijs winnenII 〈 koppelwerkwoord〉1 zijn5 liggen aan ⇒ komen door, de schuld zijn van♦voorbeelden:she'd like to be a teacher • ze zou graag lerares wordenthe bride-to-be • de toekomstige/aanstaande bruida would-be teacher • iemand die zich voor leraar uitgeeftMrs Smith, Miss Jones that was • mevr. Smith, geboren Jonesbe that as it may • hoe het ook zijhow are you? • hoe is het met je?be back • terug zijnbe about/around • (ergens) rondslingerenI'm before you • ik kom voor u aan de beurtwhat's behind this? • wat steekt hier achter?it's beyond my wildest expectations • het gaat mijn stoutste verwachtingen te boven〈 alleen in voltooide tijd〉 have you ever been to India? • ben je ooit naar/in India geweest?4 A+ is excellent • een A-plus is/betekent uitstekendwhat's that to him? • wat trekt hij zich daarvan aan?how is that? • hoe komt dat (zo)?they were already about their business • ze waren al (met hun zaken) bezigbe after someone • iemand achternazittenbe after something • iets proberen te pakken te krijgen, op iets uit zijn〈 informeel〉 be off something • geen trek/zin meer hebben inas is/was • zoals hij/zij/het is/was→ be about be about/, be around be around/, be at be at/, be down be down/, be for be for/, be in be in/, be off be off/, be on be on/, be out be out/, be out of be out of/, be over be over/, be round be round/, be through be through/, be up be up/, be upon be upon/, be up to be up to/, be with be with/III 〈 hulpwerkwoord〉1 aan het … zijn♦voorbeelden:1 they were reading • ze waren aan het lezen, ze lazen3 if this were to happen, were this to happen • als dit zou/mocht gebeuren→ be going to be going to/, be to be to/ -
10 aller
aller1 [aalee]〈m.〉♦voorbeelden:je ne fais qu'un aller et retour de la maison au boulanger • ik loop even naar de bakkerà l'aller • op de heenweg, heenreis————————aller2 [aalee]2 functioneren ⇒ lopen, gaan3 passen ⇒ staan, samengaan♦voorbeelden:se laisser aller • zichzelf verwaarlozen, zich laten gaan, de moed verliezense laisser aller à la joie • zich overgeven aan vreugdese laisser aller à critiquer qn. • zich ertoe laten verleiden iemand te bekritiserenaller et venir • heen en weer lopen, gaan en komentout va bien • alles is in orde, okayaller devant • voorgaanil ira loin • hij zal het ver schoppenaller à son travail • naar zijn werk gaanaller à vélo, à bicyclette • fietsenaller à pied • (gaan) lopenaller aux renseignements • op inlichtingen uitgaanaller chez qn. • iemand een bezoek brengenaller chez le coiffeur • naar de kapper gaanaller contre • ingaan tegenaller de soi, sans dire • vanzelf sprekenaller en avant • vooruit gaanaller en bateau • varenaller en voiture, en train • met de auto, de trein gaanaller en France • naar Frankrijk gaanil est allé jusqu'à lui dire que • hij heeft hem zelfs gezegd datallons, allons! • kom kom, kop op!, ben je mal!allez, allez • kom, kom, zeg, zegallons donc, ce n'est pas vrai! • och kom, dat is niet waar!allez donc! • kom nou! 〈 ongeloof〉allez! • schiet op!, hup!allez, Michèle, dis-moi • toe, Michèle, zeg me nou eensva donc! • ga nou!je suis raisonnable, va • ik doe heus geen gekke dingenà la va comme je te pousse • met de Franse slag→ avant2 ça va? • (hoe) gaat het?ça ne va pas? • is er iets?, gaat het niet?ça ne va pas trop mal • ik mag niet mopperença peut aller • het kan ermee door〈 informeel〉 ça va pas, (la tête)? • ben je niet goed snik?comment allez-vous? ça va, merci • hoe maakt u het? goed, dank u〈 onpersoonlijk〉 il en va de cette affaire comme de l'autre • met deze zaak gaat het net zo als met die anderequ'est-ce qui ne va pas? • wat is er?, scheelt er iets aan?il y a quelque chose qui ne va pas • er is iets misaller bien • goed gaan, het goed makenaller mal • slecht gaan, het slecht makenle poste de radio va mal • de radio doet het niet goedvas-y, allez-y • ga erheen, doe het maar, vooruit maar, ga je gangallons-y • laten we gaan, laten we beginnen, kom, vooruit〈 sport en spel〉 vas-y, Robert! • hup, Rob!ça y allait! • dat ging er vrolijk aan toe!vous y allez un peu fort • nu overdrijf je een beetjecomme vous y allez! • kalm aan een beetje!il y est allé de sa chanson • hij heeft een liedje ten beste gegevenil a dû y aller de sa bourse • hij heeft moeten dokken3 ça vous va? • schikt u dat?ça me va • goed, okayest-ce que cette robe me va? • staat die jurk me?aller bien ensemble • goed bij elkaar passenla clef ne va pas à la serrure • die sleutel past niet in het slotelle allait tout avouer lorsque • ze zou net alles bekennen, toenn'allez surtout pas croire que • denk vooral niet datpourvu qu'il n'aille pas se faire prendre • als hij maar niet gepakt wordtn'allez pas vous imaginer que • verbeeld je maar niet datva savoir!, allez donc savoir! • wie zal het zeggen?va pour la Corse, cette année • nou goed dan, (we gaan) dit jaar naar Corsicaaller sur ses 40 ans • tegen de 40 lopen1 weggaan2 verdwijnen ⇒ verstrijken, sterven♦voorbeelden:1. m1) heenreis2) enkele reis [openbaar vervoer]2. v1) gaan, lopen2) reizen3) vertrekken5) het (goed, slecht) maken6) functioneren7) passen, goed staan, samengaan8) zullen, gaan3. s'en allerv1) weggaan2) verdwijnen3) zullen, gaan -
11 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
12 good
adj. goed; aangenaam; plezierig; eerlijk, rechtschapen; waard zijn--------adv. goed, op een goede manier--------n. goedheid; winst; goederengood1[ goed]1 goed ⇒ welzijn, voorspoed4 goedheid ⇒ verdienste, deugd(zaamheid)♦voorbeelden:for the common good • voor het algemeen welzijnit will do him all the good in the world • hij zal er erg van opknappen/opkikkerenhe will come to no good • het zal slecht met hem aflopenfor his (own) good • om zijn eigen bestwilwhat is the good of it? • wat voor nut heeft het?it's no good • het heeft geen zin, het wordt niks〈 vaak ironisch〉 much good may it do you! • dat het je wel bekome!, geluk ermee!¶ for good (and all) • voorgoed, voor eeuwig (en altijd)→ bad bad/II 〈 meervoud〉4 〈vaak attributief; voornamelijk Brits-Engels〉 goederen 〈 voor treinvervoer〉 ⇒ 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 vracht♦voorbeelden:¶ by goods • per/met de goederentrein————————good21 goed ⇒ kwaliteitsvol; knap, kundig2 goed ⇒ prijzenswaardig; correct, juist3 goed ⇒ fatsoenlijk, betrouwbaar4 aardig ⇒ lief, goed; gehoorzaam5 goed ⇒ aangenaam, voordelig; lekker, smakelijk, gezond♦voorbeelden:good looks • knapheidgood sense • gezond verstandgood soil • vruchtbare bodem/grondgood for you, 〈Brits-Engels; gewestelijk〉good on you • goed zo, knap (van je)good English • goed/correct Engelsmy watch keeps good time • mijn horloge loopt gelijkall in good time • alles op zijn tijdmake good • het er goed afbrengen, het maken, slagen 〈 voornamelijk financieel〉; goedmaken; vergoeden 〈 schulden〉; nakomen, vervullen 〈 belofte〉 • herstellen 〈 schade〉be good for a laugh • grappig zijn, een lachje waard zijn(in) good faith • (te) goede(r) trouwmake good one's escape • slagen in een ontsnappinggood humour • opgewektheidgood nature • goedaardigheidput in a good word for, say a good word for • een goed woordje doen voor, aanbevelenbe good enough (to) • wees zo vriendelijk, gelievebe so good as to • wees zo vriendelijk, gelieveit's good of you to help him • het is aardig van u om hem te helpen5 beer is not good for her/her health • bier is niet goed/gezond voor haargood buy • koopje, voordeeltjethrough the good offices of • door de goede diensten van, met behulp vangood afternoon • goedemiddaggood evening • goedenavondgood morning • goedemorgengood night • goedenacht, welterustenhave a good time • zich amuserengood times • goede/voorspoedige tijdenit is good to be alive • leve het leven, het leven is verrukkelijkkeep good • goed/vers blijventoo good to be true • te mooi om waar te zijn6 a good excuse • een goed/geldig excuusthis rule holds good • deze regel is van kracht/geldt (nog)stand a good chance • een goede kans makena good deal/many • heel wata good hour/ten miles • ruim een uur/tien mijla good while • een hele poos, geruime tijd¶ 〈 spreekwoord〉 a good tale is none the worse for being told twice • goed nieuws mag best vaak verteld worden〈 spreekwoord〉 there is many a good tune played on an old fiddle • iemands leeftijd zegt vaak niets over wat hij nog kan presterenbe in someone's good books • bij iemand in een goed blaadje staanthere's a good boy/girl/fellow • wees nu eens lief, toe nouGood Friday • Goede Vrijdaggood God! • goeie genade!, gossiemijne!as good as gold • erg braaf/lief 〈 van kind〉have a good head on one's shoulders • een goed verstand hebbengood heavens! • goeie/lieve hemel!neither fish, flesh, nor good red herring • vlees noch viskeep good hours • op tijd naar bed gaanmake someone appear in a good light • iemand in een gunstig daglicht stellengood luck • (veel) gelukstroke of good luck • buitenkansjehave a good mind to • veel zin hebben inthrow good money after bad • goed geld naar kwaad geld gooien, het ene gat met het andere stoppenin good spirits • opgewekt, blijit's a good thing that • het is maar goed datit's a good thing to … • het is verstandig om …a good thing too! • maar goed ook!, het is maar gelukkig ook!too much of a good thing • teveel van het goedemake good time • goed/lekker opschietendo someone a good turn • iemand een dienst bewijzengood old Harry • (die) goeie ouwe Harryas good as • zo goed als, nagenoegbe good at • goed/knap zijn inbe good for £100,000 • 100.000 pond kunnen betalen, goed zijn voor 100.000 pondbe good for another couple of years • nog wel een paar jaar meekunnen/meegaan————————good3〈 bijwoord〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉1 goed♦voorbeelden:1 she is doing good • ze doet het goed, ze gaat lekkerthings are going good • het gaat goed¶ good and … • heel erg … -
13 en
en1 [ã]1 〈vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) voorafgegaan door ‘de’ als vast voorzetsel van werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord〉 ervan ⇒ daarvan, erover, daarover, erop, daarop, ermee, daarmee 〈enz.〉2 〈 vervangt een zelfstandig naamwoord (zaaknaam) dat weggelaten is, of wordt gebruikt bij woorden en uitdrukkingen die hoeveelheden aangeven〉 er(van)♦voorbeelden:il prit un bâton et l'en frappa • hij pakte een stok en sloeg hem ermeeje lui en parlerai • ik zal er met hem over pratenje suis reçu au baccalauréat et j'en suis fier • ik ben voor het eindexamen (middelbare school) geslaagd en ik ben er trots opil en tirera un joli bénéfice • hij zal daar een aardig slaatje uit slaan2 combien de livres avez-vous? j'en ai plusieurs • hoeveel boeken heeft u? ik heb er verscheideneavez-vous des timbres postes? non, je n'en ai plus • heeft u ook postzegels? nee, ik heb er geen meerj'en ai • ik heb er watje n'en ai pas • ik heb er geenvoilà des fruits, prenez-en quelques-uns • hier is fruit, neem er wat van3 j'ai un coffre-fort mais j'en ai perdu la clef • ik heb een brandkast maar ik heb de sleutel ervan verloren————————en2 [ã]〈 bijwoord〉4 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:1 elle en sort • zij komt eruit, zij komt er vandaans'en retourner • rechtsomkeert maken, teruggaanils en sont venus aux mains • ze zijn slaags geraakt————————en3 [ã]〈 voorzetsel〉1 〈 voor namen van landen, landstreken, tijd, hoedanigheid〉in ⇒ te, tijdens, per, bij 〈 blijft soms ook onvertaald〉7 aan♦voorbeelden:en mon absence • in, tijdens mijn afwezigheidteneur en alcool • alcoholgehalteen automne • in de herfstcompte en banque • bankrekeningen classe • in de klas, op schooltélévision en couleur • kleurentelevisieen croix • gekruistdocteur en droit • meester in de rechtenarbres en fleurs • bomen in bloeien France • in Frankrijken dix minutes • in tien minutenpromenade en vélo • fietstochtje, een eindje om per fietsen général • in het algemeenaller en ville • de stad ingaan, naar de stad gaanaller en voiture • per auto gaanêtre fort en mathématiques • goed in wiskunde zijnpeindre qc. en bleu • iets blauw verventraduire un texte en allemand • een tekst in het Duits vertalenil y a en lui qc. de mystérieux • hij heeft iets geheimzinnigsen moi-même, je pensais … • ik dacht bij mezelf …cela ne me concerne en rien • dat gaat mij niets aancela fait en tout deux cents francs • dat is dan in het totaal tweehonderd frankfaire les choses en grand • de zaken groots aanpakkense déguiser en arlequin • zich als clown vermommenen cercle • cirkelvormigparler en connaisseur • als een kenner pratenen ce moment • op dit ogenbliken ce monde • op deze werelden sabots • op klompenen Sicile • op Siciliëêtre en voyage • op reis zijnen arrière • naar achterenen avant • naar vorenen entrant il dit bonjour • bij het binnenkomen groette hijpauvre en matières premières • arm aan grondstoffen1. proner(van), erover, erop, etc.2. adv1) ervandaan, eruit2) daarom, erom, erdoor3) op weg3. prép1) in, te, tijdens, per, bij, naar [landen]2) als, -vormig [eigenschap]3) op [plaats, tijd]4) bij het5) tot [begin-, eindpunt]6) aan7) van [materiaal]8) over [tijd] -
14 gehen
gehenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉5 komen, reiken♦voorbeelden:1 jemanden gehen lassen • 〈 (a) informeel〉iemand met rust laten, iemand laten (doen); (b) iemand loslatensich gehen lassen • zich laten gaanschlafen, schwimmen gehen • gaan slapen, zwemmenso gut es (eben) geht • zo goed en zo kwaad als het gaatmir ist es ebenso, genauso gegangen • (a) mij is het ook zo vergaan; (b) op mij is het ook zo overgekomen〈 informeel〉 wie gehts, wie stehts? • hoe staat het leven?an die Arbeit gehen • aan het werk gaanauf die Jagd gehen • op jacht gaandavon gehen fünf aufs, auf ein Kilo • daar gaan er vijf van in een kiloaus dem Haus gehen • het huis uit gaandas ging gegen seine Überzeugung • dat ging tegen zijn overtuiging inin die Stadt gehen • naar de stad gaan, de stad ingaanich ging in mich • ik keerde in mezelfin die Schule gehen • naar school gaanin Schwarz gehen • in het zwart (gekleed) gaansie geht ins zehnte Jahr • ze gaat haar tiende jaar inins Kino gehen • naar de bioscoop gaanmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaannach dem Äußeren gehen • op het uiterlijk afgaanwenn es nach mir ginge • als het aan mij lagmir geht nichts über ein Bier • er gaat mij niets boven een pilsjedas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon jemandem gehen • bij iemand weggaanich gehe zu meinem Onkel • ik ga naar mijn oomzur Schule gehen • naar school gaanam Stock gehen • met een stok lopener geht auf die 50 • hij loopt naar de 50in die hunderte, Hunderte gehen • in de honderden lopenin die tausende, Tausende gehen • in de duizenden lopenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenvor jemandem gehen • voor iemand (uit) lopen4 das Fenster geht auf die Straße, nach der Straße • het raam ziet uit op de straat, weg5 das Wasser ging ihm bis an die Knie, bis zu den Knien • het water kwam, reikte tot aan zijn knieën6 wer ist an meine Bücher gegangen? • wie heeft er aan mijn boeken gezeten?es ging nicht alles nach ihm • hij kreeg niet in alles zijn zinvor sich gehen • gebeuren, (in zijn werk) gaanwie jemand geht und steht • zoals iemand er (net) bij loopt, zomaar, spontaanII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:1 ich bin diesen Weg schon oft gegangen • ik heb deze weg al vaak gedaan, gelopen♦voorbeelden: -
15 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
16 past
adj. vroeger; voorbijgegaan; van vroeger; vorig, afgelopen, voorbij--------adv. voorbij; vroeger; toen--------n. geschiedenis; verleden; voorbijgegane tijd--------prep. langs; voorbijpast1[ pa:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————past21 voorbij(gegaan) ⇒ over, gepasseerd♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:2 past participle • verleden/voltooid deelwoordpast tense • verleden tijd2 voorbij ⇒ vorig, laatst♦voorbeelden:an hour past • sedert een uuryour letter of the fifteenth past • uw brief van de vijftiende jl.————————past3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:————————past4〈 voorzetsel〉1 voorbij ⇒ verder dan, later dan♦voorbeelden:past all hope • hopelooshe cycled past our house • hij fietste voorbij/langs ons huisjust past sixty • net over de zestigit's past our understanding • het gaat ons begrip te bovenhalf past three • half vier -
17 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
18 do
n. feest; doen (grammatika, gebiedende wijs), bedrog--------v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houdendo1[ doe:] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook do's〉♦voorbeelden:→ fair fair/————————do21 doen ⇒ handelen, zich gedragen4 klaar zijn ⇒ opgehouden zijn/hebben5 geschikt/bruikbaar zijn ⇒ voldoen, volstaan♦voorbeelden:1 don't! • niet doen!, schei uit!he did well to refuse that offer • hij deed er goed aan dat aanbod te weigerenshe was hard done by • zij was oneerlijk behandelddo well/badly by someone • iemand goed/slecht behandelendo as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet〈 spreekwoord〉 do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander nietdo as you please • doe wat je wilt2 how do you do • aangenaam, hoe maakt u hetbusiness is doing well • de zaken gaan goedhe is doing well • het gaat goed met hemdo well out of selling souvenirs • aardig profiteren van het verkopen van souvenirs〈 informeel〉 he made a pass at her, but nothing doing • hij probeerde haar te versieren, maar geen kanswhat's doing in London? • wat is er in Londen te doen?4 have done! • schei uit!Jack had done with eating • Jack was klaar met etenhave done with it • er de brui aan gegeven hebbenthe dress must be made to do for a while yet • deze jurk moet nog een poosje meegaanit doesn't do to worry like that • het haalt niets uit je zo'n zorgen te makenit doesn't do to say such things • zoiets hoor je niet te zeggennothing doing • het haalt niets uitthat will do! • en nou is 't uit!it will do tomorrow, tomorrow will do • morgen kan ook nog/is het ook goedJoan will do as my helper • Joan kan ik als mijn helper gebruikenthat coat will do as/for a blanket • die jas kan (wel) als deken dienenthat will do for me • dat is wel genoeg voor mijdo well/badly for something • goed/slecht voorzien zijn van ietshe can (make) do with very little food • hij heeft maar weinig eten nodigthey'll have to do with what they've got • ze zullen het moeten doen met wat ze hebbenI can't do without music • ik kan niet zonder muziek〈 informeel〉 do away with • wegdoen/gooien, een eind maken aan; afschaffen 〈 doodstraf, instituut e.d.〉〈 informeel〉 do away with someone • iemand uit de weg ruimen, iemand afmakenhow does this jacket do up? • hoe gaat dit jasje dicht?〈Brits-Engels; informeel〉 do for someone • het huishouden doen voor iemand, werkster zijn bij iemand〈 informeel〉 I'm done for • ik ben er geweest, het is met mij gedaan〈 informeel〉 what will we do for water? • hoe komen we aan water?I could do with a few quid • ik zou best een paar pond kunnen gebruikenit's got nothing to do with you • jij staat erbuitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bezig zijn met 〈iets concreets/bestaands〉 ⇒ doen; opknappen, in orde brengen, herstellen; oplossen 〈puzzels e.d.〉; studeren 〈enz.〉3 maken ⇒ doen ontstaan/worden4 (aan)doen ⇒ geven, veroorzaken11 handelen in ⇒ verkopen, hebben♦voorbeelden:do one's best • zijn best doendo business with • zaken doen metdo a concert • een concert gevendo a dance • een dans uitvoerendo exams • examens afleggen/doendo hard work • hard werkendo some skiing • een beetje skiënhe did all the talking at the meeting • hij voerde steeds het woord op de vergaderingif you want to go, do it now • als je wilt gaan, doe het dan nuit isn't done • zoiets doet men nietit does something for/to me • het doet me wat, het geeft me een kickthat embroidered M does something for/to your dress • die geborduurde M geeft je jurk net dat beetje extrawhat can I do for you? • wat kan ik voor je doen?; 〈 in winkel〉wat mag het zijn?well done! • goed zo!, knap gedaan!2 I still have to do the bedroom/dishes • ik moet de slaapkamer/vaat nog doendo a degree • studeren voor een (universitaire) graaddo one's duty • zijn plicht doendo one's face • zijn gezicht/zich opmakendo psychology • psychologie studerenthey did the dining room in blue and white • zij hebben de eetkamer in blauw en wit ingerichtdo his service • in dienst zijnhave one's teeth done • zijn tanden laten nakijken/behandelendo the windows • de ramen lappendo out • grondig onder handen nemen/schoonmaken/opruimendo a room over • de kamer weer eens opknappendo up the kitchen • de keuken opknappendo up (in) a parcel • een pakje maken (van)do a house up • een huis renoveren/restaurerenshe did her hair up • ze stak haar haar opdo oneself up • zich opmaken, zich opdoffendo an omelette • een omelet bakkendo a story • een verhaal schrijvendo a translation • een vertaling makendo wonders • wonderen verrichtendo someone a favour • iemand een dienst bewijzenit does me good • het doet me goed〈 ironisch〉 much good may it do you! • veel geluk ermee!it does one no harm • het kan geen kwaadthe girls were really done • de meisjes waren bekafdone in • bekaf, afgepeigerdget done with something • iets afmakenthe potatoes aren't done yet • de aardappelen zijn nog niet gaarhow do you want your steak done? • hoe wil jij je biefstuk?he did the villain • hij speelde de schurkenrol8 do 50 mph. • 80 km/uur rijden9 do Europe in five days • Europa bezoeken/doen in vijf dagendo someone for \\td100 • iemand voor honderd dollar afzettendo a child out of its prize • een kind zijn prijs afhandig makenwe do only B\\teB • we hebben enkel kamer met ontbijtdo a place over • een woning plunderen¶ that's done it! • gelukt!; nou is 't uit/naar de knoppenthat does it! • dat doet de deur dicht!I've done it again • ik heb het weer verknoeid/verknaldthat does me • daar kan ik (met m'n pet) niet bija boiled egg will do me • ik heb genoeg aan een gekookt eiwhat are you doing with yourself? • wat voer je tegenwoordig uit?they did not know what to do with themselves • ze verveelden zichif you don't stop now, I'll do you! • als je nu niet ophoudt, doe ik je wat!/dan zal ik je!do someone/something down • iemand/iets kleinerendo someone down • iemand beduvelen/belazerenover and done with • voltooid verleden tijddo up a zip/a coat • een rits/jas dichtdoenwould you do me up please • wil jij mijn rits even voor me dicht doenIII 〈 hulpwerkwoord〉1 〈om inversie en ontkenning mogelijk te maken; onvertaald〉3 〈om nadruk mogelijk te maken; voornamelijk te vertalen door een bijwoord〉♦voorbeelden:1 do you know him? • ken je hem?I don't know him • ik ken hem niet2 he laughed and so did she • hij lachte, en zij (lachte/deed dat) ookI treat my friends as he does his enemies: badly • ik behandel mijn vrienden zoals hij zijn vijanden: slechthe worked harder than he'd ever done before • hij werkte harder dan (hij vroeger) ooit (gedaan had)‘I take it it's true’ ‘So do I/But I don't’ • ‘Ik neem aan dat het waar is’ ‘Ik ook/Ik niet’he writes well, doesn't he? • hij schrijft goed, niet (waar)?/vind je niet?‘Did you see it?’ ‘I did/I didn't’ • ‘Heb jij het gezien?’ ‘Ja/Neen’‘He sold his car’ ‘Did he?’ • ‘Hij heeft zijn auto verkocht’ ‘Echt (waar)?’〈 informeel〉 they behave strangely, do women • ze doen rare dingen, de vrouwenI do love you • ik hou echt van jedo come in! • kom toch binnen! -
19 werden
werden♦voorbeelden:es will nicht werden • het wil maar niet (lukken)nichts werden • mislukken〈 informeel〉 es wird schon werden • het zal wel loslopen, lukkenwas soll bloß aus ihr werden? • wat moet er toch van haar terechtkomen?daraus wird nichts! • daar komt niets van in!mit Arbeiten wird es nichts werden • van werken zal niet veel komenzum Dieb werden • een dief worden2 was nicht ist, kann noch werden • wat niet is, kan nog komen〈 informeel〉 was soll nun werden? • wat gaat er nu gebeuren?, hoe moet het nu verder?und was wird, wenn …? • en wat gebeurt er als …?〈 informeel〉 na, wirds bald, endlich? • komt er (nou) nog wat van?und wie ist es dann noch geworden? • en hoe is het toen nog afgelopen?sein Lohn soll ihm werden • hij zal zijn loon krijgen〈 informeel〉 wieder werden • beter worden, opknappenII 〈 koppelwerkwoord〉♦voorbeelden:1 werdendes Leben • zich ontwikkelend, ongeboren levenein werdender Priester • een aankomend priestermir wird kalt • ik krijg het koudmir wird, ich werde schwindlig • ik word duizeligIII 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 wer wird denn gleich weinen? • wie gaat er nou meteen huilen?IV 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:1 würdest du das für mich tun? • zou je dat voor mij willen doen?er wird gestern zurückgekommen sein • hij is waarschijnlijk gisteren teruggekomen -
20 fly
adj. uitgeslapen, uitgekookt (slang)--------n. vlieg; flap; vlucht; gulp (van de broek); tent opening--------v. vliegen (vogel); vliegen (vliegtuig); besturen v.e. vliegtuig; laten vliegen; wegvluchten; wegrennen; snel voorbijgaan; laten waaien; waaien; overstekenfly1[ flaj] 〈→ Sporttermen: RugbySporttermen: Rugby/〉I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: flies〉1 vlieg3 〈 in samenstellingen〉gevleugeld/vliegachtig insect♦voorbeelden:not harm/hurt a fly • geen vlieg kwaad doen4 your fly is undone! • je gulp staat open!a fly on the wall • een spion→ Spanish Spanish/♦voorbeelden:————————fly2————————fly33 〈 benaming voor〉 zich snel voortbewegen ⇒ vliegen, (voorbij)snellen; vluchten; omvliegen, vervliegen 〈 van tijd〉; wegvliegen 〈 van geld〉; verdwijnen, optrekken 〈 van mist〉; uit elkaar springen, alle kanten op vliegen 〈 van glas〉♦voorbeelden:fly in/out • aankomen/vertrekken per vliegtuigfly past • (in formatie) over/voorbij vliegenfly to the help of someone • iemand te hulp snellenmake the money fly • met geld smijtentime flies (like an arrow) • de tijd vliegtlet fly • (af)schieten/vuren; laten schieten〈 informeel〉 we're very late, we must fly • we zijn erg laat, we moeten rennenthe door flew open • de deur werd plotseling geopendfly into a rage/passion/temper • in woede ontstekenthe glass flew to bits/into pieces • het glas spatte in stukjes uiteenthe child flew towards its father • het kind vloog zijn vader tegemoetfly upon someone • iemand aanvliegenshe's flying high • het gaat haar voor de windII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Tijd — Chutiya Eurovision Song Contest 1971 entry Country Netherlands Artist( … Wikipedia
Als het om de liefde gaat — Infobox ESC entry song = flagicon|Netherlands Als het om de liefde gaat caption = year = 1972 country = Netherlands artist = Sandra Reemer, Dries Holten as = Sandra Andres with = language = Dutch languages = composer = Dries Holten lyricist =… … Wikipedia
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Dutch conjugation — Dutch grammar series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia
Gregorius Nekschot — is the pseudonym of a controversial Dutch cartoonist who mocks political ideas about Dutch multicultural society and the behaviour of people with rigid religious or ideological views. Muslims are frequently subject of his cartoons. Gregorius… … Wikipedia
Idioma neerlandés — Neerlandés Nederlands Hablado en Países Bajos Curazao … Wikipedia Español
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Holländische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländisch-Flämische Sprache — Niederländisch Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur mundartlich in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische Klassifikation … Deutsch Wikipedia
Niederländische Sprache — Niederländisch (Nederlands) Gesprochen in Siehe unter „Offizieller Status“, des Weiteren in Indonesien und nur dialektal in Frankreich (Nord Pas de Calais) und Deutschland (Nördlicher Niederrhein). Sprecher ca. 26 Millionen Linguistische… … Deutsch Wikipedia